Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5195

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/515 Wajong
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening. Een nieuw verzoek om herbeoordeling kan niet tot het gewenste resultaat leiden, tenzij appellant over nieuwe medische gegevens met betrekking tot zijn beenproblematiek en psychische gesteldheid op 1 december 1991 beschikt die tot een ander oordeel over de toen voor hem aangenomen beperkingen zouden kunnen leiden.


Uitspraak

07/515 Wajong Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 november 2006, 06/2120 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.M. de Jong, advocaat te Goirle, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog. II. OVERWEGINGEN 1. Op 21 juni 2005 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Dit verzoek heeft het Uwv opgevat als een verzoek om herziening van het besluit van 26 november 1991 waarbij appellants uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) per 1 december 1991 is ingetrokken. Bij besluit van 26 september 2005 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het tegen het besluit van 26 september 2005 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv het verzoek van 21 juni 2005 ten onrechte heeft opgevat als een verzoek om herziening van het besluit van 26 november 1991. Appellant heeft een nieuwe uitkering aangevraagd en daartoe ook een medische vragenlijst ingevuld. Als de aanvraag niet kon worden gehonoreerd had het Uwv de aanvraag moeten afwijzen. Daarom berust het bestreden besluit naar de mening van appellant op een onjuiste grondslag. Voorts meent appellant dat het Uwv geen concreet onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van nieuwe feiten en omstandigheden. Blijkens de ingebrachte medische informatie zijn er gewijzigde omstandigheden, want er is sprake van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak. Het Uwv had dan ook informatie aan de behandelende sector moeten vragen. 4. Het Uwv heeft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij aangevoerd dat, zo al sprake zou zijn van een nieuwe aanvraag, de vraag is op welke datum die aanvraag betrekking heeft. Bovendien had appellant, ook als sprake zou zijn van een nieuwe aanvraag ter onderbouwing van die aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden moeten aanvoeren. 5. De Raad oordeelt als volgt. 5.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. 5.2.1. Appellant heeft op 4 september 1987 een ernstig ongeval doorgemaakt waaraan hij blijvend letsel aan beide benen heeft overgehouden alsmede psychische problemen. Per 7 juni 1989 is hem een uitkering ingevolge de AAW toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het besluit van 26 november 1991 waarbij deze uitkering per 1 december 1991 is ingetrokken, is in rechte onaantastbaar geworden. 5.2.2. In juni 1995 heeft appellant zich na een nieuw trauma opnieuw per september 1987 arbeidsongeschikt gemeld. Uitgaande van 1 juni 1993 als dag van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv appellant bij besluit van 17 januari 1996 per 31 mei 1994 minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht en hem uitkering geweigerd. Daarbij is geoordeeld dat de beenklachten ongewijzigd waren, dat nu ook sprake was van rugklachten maar dat appellant met zijn beperkingen zijn verdiencapaciteit volledig kon realiseren. Het besluit van 17 januari 1996 is in rechte onaantastbaar geworden. 5.2.3. Op 10 februari 2003 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Deze aanvraag is aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 26 november 1991 en 17 januari 1996. Bij besluit van 28 februari 2003 heeft het Uwv geweigerd dit verzoek in te willigen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 juli 2003 ongegrond verklaard. Het besluit van 23 juli 2003 is in rechte onaantastbaar geworden. 5.2.4. Op 29 november 2003 heeft appellant verzocht om een herkeuring in het kader van de WAO. Dit verzoek is opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 28 februari 2003. Bij besluit van 14 april 2004 heeft het Uwv dit geweigerd. Het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2003 is bij besluit van 3 augustus 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Ook het besluit van 14 april 2003 is in rechte onaantastbaar geworden. 5.3.1. Bij de aanvraag van 21 juni 2005 heeft appellant aangevoerd dat de AAW-uitkering in november 1991 ten onrechte is ingetrokken, omdat hij eerst therapeutische begeleiding had moeten hebben. Nu die is uitgebleven, zit appellant nog steeds tussen wal en schip, waarmee hij het geestelijk erg moeilijk heeft. In bezwaar heeft appellant ter ondersteuning van zijn aanvraag medische informatie uit 1988, 1989, 1990, 1992, 1995, 2004 en 2005 overgelegd. 5.3.2. De door appellant overgelegde informatie is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts die heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Blijkens het bestreden besluit heeft het Uwv uit de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts opgemaakt dat deze van oordeel is dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de eerdere beslissing zou moeten worden herzien. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit standpunt van het Uwv bevestigd. 5.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. Terecht heeft het Uwv de aanvraag van 21 juni 2005 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 26 november 1991. De medische stukken die appellant ter onderbouwing van zijn verzoek heeft ingezonden, bevatten geen informatie die kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Voorts is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts, gelet op de aard van de bij een beoordeling als de onderhavige uit te voeren toetsing, haar onderzoek terecht heeft beperkt tot de vraag of de overgelegde medische stukken nieuwe medische gegevens opleverden die tot een ander oordeel over de beperkingen van appellant per 1 december 1991 moesten leiden. De Raad merkt hierbij nog op dat appellant gezien het resultaat van de onder 5.2.2 en 5.2.3 vermelde herbeoordelingen inmiddels toch duidelijk moet zijn geworden dat een nieuw verzoek om herbeoordeling niet tot het door hem gewenste resultaat kan leiden, tenzij hij over nieuwe medische gegevens met betrekking tot zijn beenproblematiek en psychische gesteldheid op 1 december 1991 beschikt die tot een ander oordeel over de toen voor hem aangenomen beperkingen zouden kunnen leiden. 6. Hetgeen in 5.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M. Lochs. TM